Men denkt,
dat de Friezen in de Nederlanden, van Vlaanderen tot Denemarken, zich voor het eerst echt één volk hebben gevoeld onder de leiding van de Vrouwe Foste. Ondanks het feit dat zij blind was en op een relatief kleine terp woonde aan de rand van het Wad. Haar leerling en opvolger Aldgisl verliet bij de Vrouwe Foste’s overlijden haar terp op zoek naar een geschiktere woonplek meer in het centrum van het Friese land. Na korte oponthouden bij Stavoren en Medemblik vestigde hij zich definitief in de buurt van het latere Dorestad. Aldgisl werd bijna net zo beroemd als de Vrouwe Foste om zijn kennis, zijn wijsheid en zijn vermogen om voorbij het menselijke te kijken. Van heinde en ver kwamen de mensen om zich door zijn raad en daad te laten bijstaan. Hij werkte keihard om zijn volk verder aaneen te smeden en rust en welvaart te brengen.
En dan is er opeens niets meer te doen. Friesland is welvarend en tevreden. De vrijheidsgezinde Friezen redden zichzelf uitstekend in de deze tijden van overvloed. De Friese Gouden Eeuw is aangebroken. Waar vroeger de mensen samendromden om binnen een plaatsje te vinden, zit nu Aldgisl geheel alleen goed, wijs en succesvol te zijn. Wat is een leidsman zonder volgelingen die zijn leiding zoeken? Aldgisl slijt zijn dagen in zijn zetel in diep gepeins verzonken en in verlangen naar zijn leermeesteres.
Dan op een dag verschijnt er een man aan de poort. Zomaar. Uit het niets. De eerste in weken. Aldgisl haalt alles uit de kast om zijn alom geroemde gastvrijheid opnieuw te bewijzen. Hij zet zijn gast naast zich aan zijn tafel, zet hem de meest uitgelezen spijzen en dranken voor en vraagt hem naar zijn wederwaardigheden. De man valt op het eten aan, alsof hij in maanden niet heeft gegeten. Als hij is verzadigd, leunt hij tevreden achterover en vertelt.
De woorden stromen als een rivier over zijn lippen, slechts zo nu en dan onderbroken door een goede slok bier. Hij verhaalt van mensen en gebieden, waar hij door heen is getrokken. Aldgisl knikt en beaamt zoals een wijs en veelwetend leidsman betaamt. Dan gaat de vreemde door en er komen landen, mensen, dieren en planten aan de orde, waarvan zelfs Aldgisl, ondanks de leringen van de Vrouwe Foste nog nimmer heeft gehoord. De wereld is groter dan hij dacht, véél groter! En de vreemdeling stopt niet. Nog verder gaat zijn verhaal. Nog meer landen. Nog meer mensen. Nog meer vreemde wezens. En dan... dan... zelfs verhaalt hij van het land Kasymaar, het vermoede geboorteland der Friezen, dat niemand weet te liggen. Met open mond luistert Aldgisl. Kasymaar! Als de vreemdeling zich reeds lang te ruste heeft gelegd, zit Aldgisl nog steeds in zijn zetel en peinst. Had hij altijd gedacht, dat alles wat menselijkerwijs mogelijk was, hij reeds had gedaan, ontdekt, ervaren, beleefd, gevonden, verteld, doorleefd en doorgegeven tot in de Friese Gouden Eeuw. Er is zoveel meer nog! En Kasymaar!
De volgende ochtend als Aldgisl met een zware hoofdpijn wakker wordt, is de vreemdeling reeds verder getrokken. Vanaf dat moment is het huis van Aldgisl niet leeg meer. Het puilt uit van dromen. Weg is alle gepeins, alle verveling. Inhoud, zin, doel en passie heeft zijn leven weer gevuld. Aldgisl neemt een besluit. Hij springt overeind, rent de deur uit en laat met een weidsgebaar zijn hoge functie, huis en goederen, landgenoten, welvaart en zekerheid achter zich. Een Reiziger is geboren. Op weg naar Kasymaar.
De eerste reisdagen vullen zich met bekende beelden. De Reiziger Aldgisl krijgt er bijna spijt van zijn volk te hebben verlaten. Dan sijpelen onbekende indrukken zijn belevingswereld binnen. Met open mond treedt Aldgisl stap voor stap het grote onbekende binnen. Hij ontmoet mensen, dieren, planten, vreemde wezens en landschappen die hij met zijn grote kennis en wijsheid en zijn vermogen om zelfs voorbij het menselijke te kijken, toch nimmer had bevroed. Hij verzamelt ontelbare verhalen om later te vertellen... als hij terugkomt... als hij Kasymaar heeft gevonden...
Tenslotte daalt de Reiziger af in de onderbuik van de samenleving, Hij vindt een plekje in een klein café, fluistert zijn verlangen en de beloning rond, drinkt zijn glazen en wacht. Een schier oneindige rij glazen moet hij achteroverslaan voor zijn Gids zich bij hem aandient.
“Kasymaar?”, fluistert de Reiziger.
“Kasymaar!”, knikt de Gids.
“Ben je er ooit geweest?”, vraagt de Reiziger weifelend.
De Gids schudt zijn hoofd. Een plotselinge woede overvalt de Reiziger.
“Ga weg...”, wuift hij vermoeid naar de gewezen Gids. “Wat weet jij nou! Laat me alleen.”
“Ben er misschien nooit geweest”, vervolgt de Gids onverstoorbaar. “Maar ik weet wel waar ik moet zoeken!”
De Reiziger kijkt op; hoop gemengd met wantrouwen.
“Ga met mij mee. Tot aan de bergen in de verte weet ik iedere stap.”
“En dan?”
“En dan? De bergen over. Dan nog een vele dagen naar het zuidoosten, tot aan de Woeste Rivier. Moeilijk terrein. Nauwelijks begaanbaar. Vrijwel niemand is er ooit geweest. Ik zeker niet. Maar het is te doen. Vertrouw op mij.”
“En dan?”
“En dan!? Oversteken, dat weet ik zeker. Moet kunnen. Heb dat vaak genoeg gehoord. En dan moeten we samen verder zoeken. Kasymaar... Kasymaar... Dáár ergens ligt zij.”
De laatste zinnen hoort Aldgisl al niet meer. Zijn hoofd is voorover gevallen. Hij slaapt. Misschien droomt hij wel. Van Kasymaar. En van hemzelf als Reiziger, als Ontdekker: ‘koning Friso, naar ik aanneem?’
De volgende dag vertrekken zij. De Gids voorop. Tenslotte kent hij de weg precies. Tot aan de bergen. Dat pad is zwaar. Met hun tong op de voeten zwoegen zij voort. Onderweg ontmoeten ze onbekende volken. Bijna te moe om te begrijpen, luistert Aldgisl naar hun verhalen en sluit die in zijn hart. Niets echter over Kasymaar.
Dan zijn daar de bergen. Het gebied voor de bergen kenmerkte zich door een uitgestrekte woestheid, die met hard werken, inzicht en kennis van zaken kon worden veroverd. Aan de andere kant van de bergen is er enkel een eindeloos woud. De Gids wijst naar het zuidoosten en haalt de schouders op. In die richting vloeit het woud op nevelige wijze samen met de lucht. De Woeste Rivier? De Reiziger zucht en zwijgt en daalt als eerste de heuvel af.
De tocht door de bossen is een ontdekkingsreis in de puurste zin van het woord. Eenmaal voorbij de boomgrens verliezen ze vrijwel elk gevoel voor oriëntatie. Paden zijn er nauwelijks of misschien wel veel te veel. Met hun neuzen in zuidoostelijke richting zoeken de twee hun slingerende weg. Soms is de Reiziger gids, dan weer reiziger en vice versa. Ontelbare malen stuiten ze op plotselinge versperringen, onoverbrugbare barrières. Om de zoveel tijd klimt een van beiden tot boven het bladerdak om te controleren waar het zuidoosten is. Midden in het woud lijken alle windrichtingen echter op elkaar. Groen, groen en nog een groen en dan een nevel waarin het groen van de bladeren zich vermengt met het blauw van de hemel. Is het nu ochtend of avond? En de zon, gaat die op in het oosten of het westen? Naarstig zoekt de Klimmer een onderscheidend teken boven de bomen. Een berg, een afwijkende kleur, een boom hoger dan de rest. Dan hebben ze in ieder geval een richting. Dan kunnen ze koersen. Ergens daar moet toch Kasymaar zijn! Kasymaar. Kasymaar. Kasymaar. Voor niets anders is er ruimte in hun hoofd, hun hart, hun lichaam, in de moordende tred van hun voeten. Kasymaar... Kasymaar...... Kasymaar.........
Het zicht van de Reiziger (of de Gids?) beperkt zich tot zo’n paar vierkante meter rond zijn voeten. Een wisselend spel van licht en schaduw op een ongelijke grond. Boomstronken, struiken, kruiden, vogels, vluchtende knaagdiertjes, insecten, kronkelende gifgroene slangen een piepklein knalblauw kikkertje met rode kop. En twee afgesleten hakken voor hem. Ver weg. Aan de rand van zijn gezichtsveld. Leider en volger. Volger en Leider. Niemand weet meer wie Gids is en wie Reiziger. Maar aan het einde van de reis is Kasymaar... Kasymaar...... Kasymaar.........
Plotseling blijven ze staan. Geluiden en geuren sijpelen hun gezichtsveld binnen. De Gids (of is het de Reiziger?) heft zijn hand, blijft staan en sluit de ogen. Tromgeroffel, bellen, fluiten, stemmen, zang, etensgeuren. De eerste tekenen van mensen sinds de bergen, eeuwen geleden. Kasymaar? De Gids weifelt. De Reiziger wikt. Het zou moeten kunnen. En toch... Ze hebben nog nimmer de Woeste Rivier bedwongen. De één wil verder, de ander wil contact. Misschien toch...!?
Voorzichtig om niets en niemand te verstoren sluipen beiden in de richting van de geluiden en de geuren. Ze komen in een gebied waar met de beste wil van de wereld geen pad meer te bekennen is. Letterlijk moeten ze zich banen door het struikgewas om dichterbij te komen. Vogels vliegen verschrikt op boven hun hoofden. Muziek en zang gaan onverstoorbaar door. Honger drijft hen voort. Verscholen onder de struiken tussen de laatste bomenrij kijken de Reiziger en zijn Gids naar beneden in een open dal. In een onbekende dans springen, draaien en zingen exotisch uitgedoste mensen in het rond, terwijl op de achtergrond een legertje muzikanten met de meest uiteenlopende voorwerpen ondersteunende geluiden voortbrengen. Kan dit Kasymaar zijn? Behoedzaam daalt de Reiziger af naar de mensen beneden. De Gids is verdwenen.
Kasymaar. Friezen. Terpen. Geen algemeen bekend woord brengt een reactie teweeg. Toch is de Reiziger absoluut niet onwelkom. De open armen zijn duidelijk genoeg. Hij krijgt te eten en te drinken. Als hij verzadigd is, beginnen heel voorzichtig de eerste mensen weer muziek te maken en te dansen. Onderwijl praat zijn gastheer op geheel onverstaanbare wijze honderd uit. Aldgisl knikt bedachtzaam. Na een tijdje maken uitgestrekte handen Aldgisl duidelijk, dat hij op mag of zelfs moet staan. Zijn gastheer lacht breeduit. Ritmisch beweegt zijn lichaam. Aarzelend volgt Aldgisl. De mensen klappen. Het zweet parelt op zijn voorhoofd; zo moeilijk is het. Elke nieuw geleerde beweging wordt beloond met gejuich. Als Aldgisl tenslotte totaal uitgeput ineenzakt op de grond, heeft hij in ieder geval de dans in grove lijnen in zijn lichaam zitten.
De volgende ochtend, bij het wakker worden, begint alles overnieuw; van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Evenals de dag daarna en daarna. Aldgisl wordt gevoed, gelaafd, vertroeteld en getraind in de mysterieuze dans van de mensen uit het dal. Langzaam maar zeker geeft het volk van het dal haar verhaal prijs. Aldgisl danst en luistert en vertelt.
In het jaar, dat Redbad, leidsman der Friezen, nog twijfelt of hij bereid is met de koning der Franken en diens nieuw geloof in zee te gaan, meldt een vreemdeling zich aan zijn poort. Hij is vermoeid van het reizen en vraagt vriendelijk om onderdak. Redbad, nieuwsgierig zijn verhalen, nodigt hem aan zijn tafel, zet hem de meest uitgelezen spijzen en dranken voor. Als een rivier stromen de woorden. De vreemdeling verhaalt van ongekende landen, van mensen vol verhalen. Uren vertelt hij, slechts zo nu en dan onderbroken door een slok goed bier. En dan... dan... spreekt hij van Kasymaar...
Met open mond luistert koning Redbad. Zelfs Kasymaar. Is hij er geweest? De vreemdeling schokschoudert en vertelt verder over een geheimzinnig dal.
Als de vreemdeling zich reeds lang te ruste heeft gelegd, zit Redbad nog steeds in zijn zetel en peinst. Had hij altijd gedacht, dat alles wat menselijkerwijs mogelijk was, hij reeds had gedaan, ontdekt, ervaren, beleefd, gevonden, verteld, doorleefd en doorgegeven tot in de geschiedenisboeken. En nu? Er is nog zóveel meer.
Redbad neemt een besluit. Hij springt overeind, loopt de deur uit en laat met een weidsgebaar zijn hoge functie, huis en goederen, landgenoten, welvaart en zekerheid achter zich. Opnieuw is een Reiziger geboren. Op weg naar Kasymaar?
Uit: “Op Weg naar Kasymaar” door Marcel van der Pol