Meneer C schrok en keek op. Wat hij zag, was de onveranderde aanblik van ruim twintig jaren en toch leek alles nu zo vreemd. Meneer C stond op. Alle medewerkers in de kantoortuin hielden de adem in. Meneer C had nog nooit zijn stoel zo luid achteruit geschoven, helemaal niet tussen twee pauzes in. Een secretaresse kwam zenuwachtig dichterbij gesneld, een kop koude koffie in de hand. Meneer C zag haar niet eens. Meneer C schreed door de zaal naar buiten. De haastig opgetrommelde directeur hield hem staande boven aan de trap.
“Ik voel opeens een hevig diep verlangen in mij”, fluisterde Meneer C, “maar ik weet niet naar wat.”
“Blijf”, mompelde de directeur, terwijl hij schichtig hij om zich heen keek, bang als hij was dat iemand zijn woorden zou horen. “Voor u is een kleine loonsverhoging toch gauw geregeld!?” Meneer C luisterde niet.
Meneer C daalde langzaam de trap af en verliet het gebouw. Een heftig zwetende portier rende hem achterna.
“Ik mis wat”, zei Meneer C. “Wat mis ik eigenlijk?”
De portier duwde hem zwijgend zijn jas, zijn sjaal, zijn hoed in de handen en liep hoofdschuddend terug naar zijn loge.
Meneer C volgde zijn weg naar huis, ontdekkend dat je op iedere straathoek opnieuw kunt beslissen: ga je links of ga je rechts.
“Misschien ben ik geboren voor de middelmatigheid”, bekende hij later aan zijn hospita, “maar nu is de tijd gekomen, dat ik anders wil!”
“Wat lief”, zei juffrouw Jannie en schonk zijn theekopje bij.
“Het moet mogelijk zijn werkelijk iemand te zijn! Onrecht recht te zetten! De wereld te veranderen! En dat ga ik doen!”
“Wilt u nog een koekje?”
Maar Meneer C hoorde haar niet meer. Hij was inmiddels de wereld ingetrokken om grootse daden te verrichten.
Ik heb Meneer C’s pen zien en horen vallen, heb hem het pand zien verlaten, het verhaal van zijn hospita gehoord. Welke grootse daden Meneer C sindsdien heeft verricht? Waarschijnlijk is hij om warm te draaien begonnen met het eenvoudigere werk, zoals het helpen bij oversteken en het dragen van te zware boodschappentassen, voordat hij toe was aan het verslaan van draken of het redden van jonkvrouwen.
Voor lange tijd ben ik Meneer C uit het oog verloren. Ik hoorde wel veel verhalen natuurlijk, over opzienbarende reddingsacties bij uiteenlopende rampen, bevrijdde gevangenen, getrooste verdrietigen of gewonnen zielen. Dan dacht ik direct aan Meneer C, want daarvoor was hij de wereld ingegaan. Maar zeker weten kon ik dat niet.
Op een koude vrijdagmiddag in september midden in een drukke winkelstraat zag ik plotseling Meneer C terug. Hij was zowel anders als hetzelfde. Nog steeds droeg hij de kleren van toen hij de wereld in trok. Zijn jas was echter grotendeels verdwenen, zijn shirt verschoten, zijn mooie bolle hoed meermalen opgelapt. Zijn grote rode neus verried het verlangen naar een groot glas drinken. Zijn geloken ogen spraken van een moegestreden held. Hij troonde op een kunstwerk, een smeedijzeren bank met daarop een smeedijzeren oude dame. Meneer C hield zich stevig aan zijn bankgenote vast, terwijl twee agenten hem met straffe hand probeerden te overreden het kunstwerk te verlaten. Meneer C schudde nors het hoofd, alsof het nu genoeg was, alsof hij meer dan genoeg gedaan had voor de mensheid en de wereld.
Voorbijgangers bleven staan, glimlachend om deze onverwachte onderbreking van hun vrijdagmiddagsleur. Tassen werden op de grond gezet. De eerste shagjes werden gedraaid. Bang voor een opstootje intensiveerden de agenten hun overredingskracht. Meneer C sloeg een paar keer van zich af, tevergeefs. De menigte week; voor deze onderling maakte men graag ruim baan.
Behalve Jan, 6 jaar jong, met ogen vol verloren tranen en een friemelend hondje stevig in zijn armen geklemd. Op deze koude middag in september midden in een drukke winkelstraat kwamen Jan en Meneer C, beiden verdwaald, oog in oog te staan.
Terwijl de menigte de adem inhield, probeerde Meneer C zijn evenwicht te bewaren en vergat Jan zijn tranen de vrije loop te laten. Met open mond en grote ogen staarde hij op naar de man voor hem. Het hondje schrok. Een kleine jongensgreep bleek niet voldoende; het hondje worstelde zich los en nam een snoekduik tussen de benen van Meneer C. Deze stapte snel opzij, boven op de hondenriem. Hij struikelde. Met een ongehoorde ‘plok’ viel hij op de grond, neus aan neus met een heel klein zwart hondje dat niet meer ontsnappen kon. In de onmenselijke stilte die hierop volgde, schalde Jan’s schaterlach door de overvolle winkelstraat. Meneer C kwam schaapachtig grijnzend overeind, een friemelend hondje stevig in zijn uitgestoken handen geklemd.
De menigte ontspande. Voorbijgangers vervolgden weer hun eigen weg. Beide agenten haalden hun schouders op en deden een stap achteruit. Terwijl Meneer C nog ietwat verbaasd in de rondte keek, overtuigde Jan zijn teruggevonden ouders luid en duidelijk, dat zwarte hondjes en clowns even lief zijn. Toen grinnikte Meneer C en boog voor zijn publiek.
Een verhaal van Marcel van der Pol
gepubliceerd in “De Vuurvogel”
Phoenix, Utrecht - oktober 2006
Marcel van der Pol www.keridwen.nl