vrijdag 28 februari 2014

Mestkevers en Mieren

Mestkevers en Mieren 

... oftewel wie is wie, of wat is wat...?






Mestkever zijn betekent hard werken. Mestkever kun je alleen worden als je een kever met een missie bent. Je moet bereid zijn de veiligheid van je heuvel te verlaten. Je moet afdalen naar de vlakte en daar op zoek gaan naar kwalitatief hoogstaande mest. Dat is best gevaarlijk. Het kan zo maar gebeuren dat een of andere onverlaat je als concurrent beschouwt, of nog erger als smakelijk hapje beschouwt en je voortijdig aan je eind doet komen. Die moet vers zijn, nog ná dampend van de vorige eigenaar. Bovendien moet ze stevig genoeg zijn om delen af te splitsen en om te vormen tot een keurige bal, die je vervolgens weer met gevaar voor eigen leven terug de heuvels in moet brengen. Nee, Mestkever zijn is niet een pretje. Als je echter weet wat je wilt, bereidt bent om allerlei tegenslagen te verdragen en ongemakken te gedogen en door te zetten, dan is de beloning groot. Een individuele mestbal is meestal omvangrijker dan de mestkever die hem mee moet zeulen. Je moet als rechtgeaarde Mestkever zelfs je transporttechniek aanpassen. Een adequate Mestkever loopt achteruit en duwt met zijn achterpoten onderhavige mestbal in de goede richting. Soms valt het mee en weet je zo'n mestbal in een vloeiende beweging richtingheuvels te krijgen. Soms valt het tegen en moet je keer op keer de bal in een ware tantaluskwelling hetzelfde hellinkje op zien te duwen. En toch, als uiteindelijk de mestbal op de juiste plek is aangekomen, en het feestmaal begint, dan weet je weer wat de zin was van al dat eindeloze geploeter en waarom je een Mestkever bent.

Op een vroege ochtend, ruim voordat de zon haar bijnaam ‘de koperen ploert' kon verdienen, manoeuvreerde de Kever een mestbal, anderhalf zijn eigen grootte, langs een zooitje ongeregelde takken en tegen een helling op. Deze zelfde takken werden ook door een groep Mieren gebruikt als snelle verbinding tussen hun hol in de grond en allerlei nabij gelegen stukjes natuur, die voor een Mier heel interessant waren. Vol bewondering volgden ze de bewegingen van de Kever. Die wist van geen opgeven. Elke tak, die voor hen een snelwegfunctie had, vormde voor de Kever en zijn mestbal een groot obstakel dat overwonnen moest worden. Keer op keer ging hij onderuit, maar even zo vaak probeerde hij achterwaarts de mestbal over een tak heen te rollen.

Na een tijdje begonnen de belangstellende Mieren door te krijgen waar deze Vreemdeling mee bezig was: hij wilde de mestbal voorbij de takken krijgen. Waarom was ietwat onduidelijk. Ook hier op de vlakte was het toch mogelijk om mestballen te consumeren?
Desalniettemin schoten enkele Mieren de Kever half gevraagd, half ongevraagd te hulp en met vereende krachten werd de mestbal enkele meters verder in de richting van de heuvel getransporteerd. De Kever moest zichzelf toegeven dat hij best opgelucht was, dat ze zamen voorbij de takken waren gekomen. Hij bedankte de Mieren vriendelijk en beloonde iedereen die had geholpen met een hapje mest. Hier waren de Mieren weer blij mee en daarom best bereid om de Kever nog een paar stapjes verder te helpen. Deze stemde minzaam in. Als zij - Mieren - bereid waren deze mestbal van hem - Mestkever - bij de heuvel omhoog te rollen tot het verlangde punt was hij bereid om een groter deel van zijn mestbal af te staan. Dat stond de Mieren wel aan. Vrolijk snaterend begonnen ze onder begeleidend commentaar van de Kever aan de lange weg omhoog.  Lang voor het einde van hun tocht waren ze reeds stilgevallen. Het was hard werken. Het was zweten. Het waren gebalde spieren en gekromde ruggen. Er was geen tijd voor vrolijk gepraat zoals anders, wanneer ze met hun eigen meer Mierendingen bezig waren. Op commando van de Kever lieten eindelijk ze de mestbal los. Deze rolde nog even heen en weer en kwam toen tot stilstand tegen een grote steen. De Kever begon vol energie stukjes mest af te breken en uit te delen. Gretig zetten de Mieren hun mandibulae in de smakelijke hap.

"Morgen weer?" vroeg de Kever, die rustig achter de zwoegende Mieren aanlopend, tijd en rust genoeg had gehad om op interessante ideeën te komen. "Morgen komen jullie met mij mee de vlakte op. Ik maak een mooie mestbal. Jullie slepen die hier naar boven en ik geef jullie een flinke poot vol goede mest. Wat denken jullie daarvan?"
De mest smaakte zo goed, dat de Mieren met volle bek enthousiast knikkend instemden. Thuis vertelden ze enthousiaste verhalen over de generositeit van de Kever.

De volgende morgen, in het uur dat de zon haar bijnaam begon te verdienen, stonden de Mieren klaar om de Kever te helpen zijn kostbare mestballen de heuvels in te brengen. Wie en wat ze ook zagen, ze zagen geen kever noch zijn mestbal. Teleurgesteld togen ze weer naar huis en vermaakten zich met die typische Mierendingen, waarmee ze zich altijd al hadden bezig gehouden.

Even na de middag merkten ze de Kever op, die zwoegend en zwetend met zijn mestbal voorbij kwam.
"Waar was je nou?" riepen de Mieren.
"Dit is potverdriedubbeltjes mijn derde al", gromde de Kever tussen zijn tanden door en liep verder.
"En dat zonder jullie hulp", voegde hij daar luid over zijn schouder aan toe. Lichtelijk confuus, niet zeker wetend of ze zich nu beschaamd of niet moesten voelen, volgden de Mieren op korte afstand. Een paar staken een helpende poot uit, die grommend werd geaccepteerd.
"Waar was u nou?" vroegen de Mieren beleefd toen ze op de juiste plek in de heuvels waren aangekomen.
"Aan het werk natuurlijk. Wie mest wil eten, moet eerst werken. Bij mijn dèrde mestbal pas komen jullie opdagen. Mooi is dat! Ga nou maar weg, ik heb honger!"
Schoorvoetend deden de Mieren een stapje achteruit. Ze begrepen dat er vandaag niet echt meer een feestmaal in zat. De Kever deed zich tegoed en leek de Mieren vergeten. Toen hij echter klaar was, brak hij, alsof deze gedachte hem nu pas te binnenschoot, een paar kleine stukjes mest af en gaf die aan die Mieren, die toch nog een pootje hadden uitgestoken. Het water liep de toeschouwers in de bek.
"Kom morgen op tijd, doe je best en je krijgt voldoende mest" hield hij de verzamelde Mieren voor.
De volgende dag waren alle mieren op tijd. Ze werkten hard en werden beloond met een nauwkeurig afgewogen brok mest. Moe maar voldaan daalden ze de heuvel af naar huis en verdeelden de ontvangen mest onder de achtergebleven vrouwen en kinderen. Toen alles op was gingen ze slapen, want de volgende dag zou weer een lange, hete, vermoeiende dag worden.

Binnen de kortste keren had de Kever een uitstekend functionerend systeem uitgedacht van talloze Mieren die hard werkend zijn mestballen van vlakte naar boven in de heuvel brachten en beloond werden met een brokken mest genoeg voor iedereen tot de volgende dag. Ik heb de hersenen, dacht de Kever, en zij zijn mijn poten. Hoef ik ook niet steeds achteruit te lopen.  Ze werken en ik houd het overzicht (dat gaat vooruitlopend veel beter). Laat mij nou maar de kwalitatief beste mest verzamelen, laat hen nou maar zorgen dat deze op de juiste plek komt. Indien nodig zorg ik wel voor bijsturing onderweg, of een beetje orde, daar zorgt mijn knoet wel voor. Ik houd wel bij wie hard genoeg werkt en wie niet. Wie niet werkt zal ook niet eten. Zo steekt het leven toch in elkaar? Hij zakte genoegzaam onderuit tegen zijn meest geliefde steen en zuchtte tevreden. De verhoudingen waren duidelijk. Zo zag hij het leven graag.

Het duurde niet zo héél lang of de Mieren begonnen te verlangen naar de tijd vóór dat de Kever over hen de baas speelde. Waarom kregen ze voor hun inspanningen maar zo weinig mest, dat dit elke morgen al weer op was, zodat ze steeds opnieuw een dag in de brandende zon mestballen voor de Kever moesten vervoeren om ‘s avonds genoeg te eten te hebben. Waarom werden ze niet geëerd in hun arbeid. Waarom kregen ze niet genoeg om ook een beetje te sparen, zodat ze zo nu en dan ook vrij konden nemen? Een paar Mieren begon te fantaseren over eigen fourageermogelijkheden. Was er niet veel meer dan alleen maar mest in de wereld om van te leven? Dit vrijpostig denken kwam de Kever ter ore. Bang dat zijn systeem in elkaar zou klappen, handelde hij snel en hard. De fantasieën losten op, althans niemand sprak ze meer in de nabijheid van de Kever uit. 
Het lukte hem echter niet om de roep om meer mest te laten verstommen. Steeds vaker begonnen de Mieren morrend hun dagtaak. Alleen een woedende Kever kon hen nog tot de noodzakelijke inspanningen krijgen. Het werd er moedeloos van. Dat de Mieren maar niet schenen te begrijpen dat lekkere mest eerst hard werken betekende.

Toen op een ochtend kwam geen mier opdagen. De Kever stond klaar naast een uitermate verse, geurende voorraad mestballen om over te dragen aan het Mierentransport. Waar normaliter de lucht gonsde van de bedrijvigheid, heerste nu stilte. Alleen de wind floot zacht door het lange gras. Heel in de verte klonk het geluid van loeiende grazers, het beste teken dat een nieuwe voorraad kwaliteitsmest in de maak was. De Kever zuchtte en wachtte gelaten af. Nu nog naar de Mierenheuvel lopen had geen enkele zin meer. Wat waren Mieren toch dom! Ze wisten niet wat ze afwezen. Ze wisten zeker niet welke consequenties hen boven het hoofd hingen.

Toen de zon haar bijnaam in volle hevigheid waar begon te maken, gaf de Kever het op. Hij boog het hoofd, draaide zich om en begon moeizaam de lange tocht achterwaarts richting heuvel. Blij en tevreden mocht hij zijn, als hij die dag in staat was meer dan twee mestballen in de heuvels te krijgen. Hij zette de mandibulae op elkaar. Opgeven zou hij nooit ente nimmer! Je was als Kever pas een Mestkever als je tegen alles en beter weten in doorzette tot het uiterste!
Erg ver kwam de Kever niet. In buurt van de met takken bedekte mierenheuvel waar hij zijn eerste medewerkers had geronseld, stonden de mieren in rijen van drie opgesteld.
"Waar gaat dat heen!? riepen ze. "Wij zijn in staking! Dat betekent dat er geen mestballen worden getransporteerd voordat wij onze zin krijgen: meer mest, meer vrijheid!"
De Kever negeerde de massa en zwoegde verwoed verder met zijn mestbal, die omdat hij toch al zo weinig tijd meer had vandaag, groter dan ooit was.
"Waar gaat dat heen!?" herhaalden tientallen Mierenstemmen.
"Hier komt niemand langs! Helemaal geen stakingsbreker. Laat staan een Kever, die denkt....."
Dit werd de Kever toch te gortig!
"Die denkt... Die denkt...! Wie denkt er hier? Er is er maar eentje die hier hersens heeft, in plaats van die Mieren... eh... Mierenpoep van jullie!"
"Geef ons onze mest en u mag er door!"
"Onze mest? Ónze Mest!? Zijn jullie een haartje betoeterd? Van wie is deze  mest, denk je? Wie heeft die mest in een mooie bal gedraaid? Wie heeft haar verzameld op de vlakte? Met gevaar voor eigen leven? Wie zorgt voor jullie? Wie geeft jullie elke avond een rantsoen van de beste mest die de vlakte te bieden heeft...eh!? Wie? WIE!?"
"Wij willen onze mest en onze vrijheid terug!"
De Mierenmassa leek onverzettelijk. De Kever liep als een ballon leeg. Een grote bedroefdheid overviel hem. Zie al die Mieren toch eens staan. Het waren net kleine kinderen, die hun speeltje was afgepakt. Waarom gingen ze niet gewoon aan het werk? Dan kregen ze toch de mest, waarom ze vroegen?  Snapten ze het systeem dan niet? De orde der dingen? Toen hij zijn bek opende, klonk zijn stem eindeloos vermoeid: "Begrijp het dan toch! Ik, Kever, ben de baas. Jullie, Mieren zijn de werkers.  Ik leid jullie. Ik zorg voor jullie. Nee, niet weer beginnen met ""Wij willen..."". Jullie hebben niets te willen.  Sommige dieren zijn voorbestemd om te volgen en anderen om te leiden. Zo simpel is dat...! De mest is van mij en jullie moeten werken om een stukje te krijgen. Ga weer aan het werk en alles komt goed!"

Om de een of andere reden scheen de zacht uitgesproken woorden van de Kever de Mieren alleen nog maar bozer te maken. Een paar jongeren begon aan de mestbal te rukken en probeerden hem in beweging te krijgen, terug naar de vlakte. De Kever had zijn vermoeidheid vergeten. Met zijn volle gewicht probeerde hij de mestbal tegen te houden. Vol enthousiaste voegde de rest van de Mieren zich bij hun jongere broeders. Juichend vuurden ze elkaar aan en duwden de mestbal stap voor stap de heuvel af.
De kever weigerde op te geven. Hij weigerde pertinent toe te geven aan de opstandige Mieren. Nooit! Nooit ente nimmer! Had hij niet met gevaar voor eigen leven de heuvels verlaten en de vlakte betreden? Had hij niet met in bloed, zweet en tranen stap voor stap de mestproductie naar zijn hand weten te zetten? Had hij niet in hoogst eigen persoon de Mieren voor zijn wil laten buigen? Was nu niet eindelijk de tijd voor hem gekomen om te genieten van de vruchten van zijn inspanningen? In plaats van op zijn lauweren te rusten moest hij stap voor stap zijn opgebouwde rechten bevechten. Hij zou niet toegeven.  Een Mestkever gaf nooit toe. Hij kòn niet toegeven. Nooit, niemals, never! Al blééf hij erin.

Ergens op de wereld, misschien op een plek waar het menselijk oog nauwelijks op blijft rusten, omdat het zo klein, zo onopvallend is, maar wellicht ook omdat het menselijke oog altijd weer onrustig verder dwaalt, op zoek naar nieuwe impulsen, nieuwe mogelijkheden en uitdagingen. Op zo'n plek in de wereld, waar de brandende zon de aarde doet sidderen en zuchten, staan een leger Mieren en een Mestkever tegenover elkaar en duwen, met als inzet een meer dan levensgrote mof hij mestbal.

Op het eerste gezicht lijkt het vervolg helder. Eén van beide partijen moet toegeven - of die wil of niet. Er is nauwelijks twijfel mogelijk over welke partij dat zal zijn. Maar ach... als die partij dat nou eens niet weet... wat dan... De bal zal rollen... eens...


De Zuid-Afrikaanse fabel waarop dit verhaal is gebaseerd, vond ik een paar jaar geleden op onze reis door de Outback van Noord-West Australië. Het schaarse wereldnieuws dat daar toen tot ons doordrong bleek zwanger van een Arabische Lente. Onder het schrijven zelf spookten beelden uit mijn voorstellingen over de Poolse Joden en de Noord-Amerikaanse vlakte-indianen en de Friezen onder koning Redbad  door mijn hoofd. Eerlijk gezegd zou dit verhaal overal in de wereld kunnen spelen, zelfs hier en nu in Nederland, zolang er maar mestkevers en mieren voorkomen.    

Marcel van der Pol (Keridwen)