dinsdag 22 mei 2012

Emaille van Groningen (1)

Je kunt hem al van verre aan zien komen. Als eerste zie je de rafelige punt van zijn oorspronkelijk zwarte, juten boodschappentas, als hij om de bocht van de tussen sluis en hoofdweg ingeklemde huizen komt. De tas wipt bij elke stap een halve meter opzij en omhoog. Even later wordt de rechterarm waaraan de tas hangt zichtbaar. Dan de hele man. Ongeveer dertig jaar. Beide handen heeft hij diep weggestoken in de zakken van zijn korte leren jas. Gelijktijdig met de zwaai van de tas, deint zijn hoofd mee in het ritme van zijn passen. Zijn lange haren volgen gedwee een halve tel later. Hij draagt een lange vale spijkerbroek. Zijn voeten zijn gestoken in veelgebruikte halfhoge wandelschoenen. Rechts van hem raast het verkeer langs, op weg naar een volgend stoplicht. Links varen diverse zeilboten in onvoorspelbare richtingen door het kanaal. Bij het stoplicht halverwege sluis en treinstation wachten grote drommen mensen, voornamelijk toeristen, op groen licht om hun weg te kunnen vervolgen in de richting van het centrum aan de andere kant van het kanaal.

Niemand die naar hem kijkt. Hij loopt. De ogen een paar meter voor zich op de grond gericht. Zijn grote neus geeft de richting aan. De mond is ontspannen; onbewust van wat er om hem heen gebeurt. Als hij eindelijk stilstaat, ergens tussen stoplichten en treinstation, de voeten stevig in het gras van de glooiende kanaaloever geplant en langzaam zijn hoofd opheft in de richting van het merkwaardige bouwsel aan de overzijde, dat men museum noemt, is het net alsof hij heel even het centrum van de wereld is geworden. Om hem heen is alle drukte verdwenen. Niets beweegt. De weg voor het station langs, waar zo kort geleden nog in een continue, lange stroom, auto's, bussen, motoren en fietsen voorbij kwamen, ligt er nu verlaten bij. Ook de voetgangers, inclusief de toeristen uit alle windstreken, ontbreken. Sterker nog geen enkel levend wezen is te zien. De trappen van het station, de platforms van de stad- en streekbussen: leeg. De deuren naar de stationsrestauratie, naar de wachtruimte voor de bussen, naar het museumcafé: dicht. Verder is er alleen maar stilte. Hij haalt langzaam zijn schouders op en kijkt omhoog. Hoog boven de bomen, boven de statige herenhuizen aan de overkant van het water, ver boven de vierkante gele toren van het museum is er beweging genoeg. In een woest spel jagen stormwolken achter elkaar aan. Rukwinden rijten de donkere wolken uiteen tot kleine witte verdwaalde vlekjes of drijven ze juist bijeen tot een uitgestrekte dondervlakte. Hij glimlacht gefascineerd. Een dergelijk geweld hoog in de lucht, terwijl het hier beneden zo extreem rustig is, heeft hij nog nooit meegemaakt.

Dan voor hij er erg in heeft, is het geweld ook om hem heen. Waar zo even nog de stilte was, buldert nu de wind in zijn oren. Verdwaasd kijkt hij om zich heen. Is de tijd gekomen om een goed heenkomen te zoeken? De kantoorgebouwen van de PTT achter hem sluiten de rijen. Geen mogelijkheid om daar naar binnen te vluchten. Het stationsgebouw in haar oude glorie hersteld,  straalt ook alleen maar een groot onwelkom uit. Wat maakt het ook uit. Wat kan de wind hem deren. Voorzichtig doet hij een paar stappen neer tot vlak bij het water. Hij laat zich met een plof om zijn zitvlak vallen. Beide armen slaat hij om zijn knieën. Hij is alleen op de wereld. Hij is getuige van een groots gebeuren. Wat ver boven zijn hoofd in de lucht is begonnen, raast nu om hem heen. Hij is deelnemer! De bomen tussen de herenhuizen aan de overzij, buigen vervaarlijk naar alle kanten. Hij wacht af tot er eentje met een luide knal zal breken. Het enige wat de wind kan bevrijden zijn losse bladeren, die een eigen weg volgen. Hij grinnikt als een takje met kastanjebladeren tegen zijn voorhoofd botst.
Vlak voor hem in het water ligt een klein bootje. Twee roeispanen liggen onder de zitplaats geschoven. Een gevlochten scheepstouw verbindt het bootje met een metalen ring aan de wal. Opgezweepte golven in het kanaal proberen hun krachten uit. De boot danst, slingert, zwaait en knalt keer op keer tegen de houten beschoeiing. Het touw is onvermurwbaar en houdt de boot stevig aan de wal gebonden. Hij volgt met zijn ogen de golven verder op hun weg naar de smalle voetgangersbrug van station naar museum. De eerste schuimvlokken slaan al over de leuning. Met de seconde neemt de storm in kracht toe. Hij is zich van geen gevaar bewust. Hij geniet.
"Mooi, hè!"
De woorden zijn nauwelijks verstaanbaar. Even meent hij dat wind,  golven en zijn oren een spelletje met hem spelen. Hij grijnst tevreden; ja zeker, het is heel mooi! Hij zou hier geen minuut van willen missen.
"Mooi, hè!" wordt hem opnieuw toegeroepen.

Terug naar Emaille van Groningen: inhoudsopgave

Geen opmerkingen:

Een reactie posten