woensdag 23 mei 2012

De smaak van wilde honing

De gebeurtenissen in dit verhaal spelen zich zo’n twee honderd jaar geleden af.Nu nog als de Athabasca-vouwen zich maandelijks terugtrekken in de zweethut, waar de mannen niet welkom zijn, vertellen ze elkaar dit verhaal.

De Athabasca zijn een Inuit-volk (eskimo’s) van jagers en verzamelaars.
Het verhaal begint in de strengste winter sinds heugenis. Deze stam der Athabasca is apathisch, moe, koud en hongerig. Er is bijna geen eten meer. En de zomer is nog ver. Overleven ze het wel?

Het is vroeg in de ochtend als de twee oude vrouwen wakker worden:  Ster van 75 en Mees van 78 jaar oud. Ook zij zijn  moe, koud, hongerig en geprikkeld. Ze klagen als ze niet snel genoeg te eten krijgen van de jongeren in de stam. Ster en Mees hebben al genoeg in hun leven gedaan (van helpen bij het baren, tot het opvoeden, het koken en elk ander normaal stamlidkarweitje), om niet eens een beetje verwend te worden.

In plaats van eten, krijgen ze het stamhoofd op bezoek. De Raad van Oudsten heeft overlegd. Er is niet genoeg te eten om de stam te laten overleven tot de zomer. Er moeten mensen weg. Vooral de klagers. Het stamhoofd weet goed, dat een vonk van ontevredenheid de apathie van stam kan doen omslaan in razernij en broeder/zustermoord. De oude wet zegt: als het voortbestaan van de stam wordt bedreigt, moet het individu wijken. Niemand kan herinneren dat dit eerder is gebeurt. Maar toch..

Het stamhoofd vertelt dit aan de vrouwen. De stam luistert. Niemand komt voor Ster en Mees op. Ze zijn te apathisch of te bang om zelf mee weg te worden gestuurd.
Ook de dochter van Mees reageert niet. Zij vindt het vonnis wreed maar noodzakelijk. Zij is bang, dat bij eigen protest zij ook wordt achtergelaten. Of dat het volk door de honger in razernij vervalt en gaat moorden. Met een gebogen hoofd van schaamte biedt zij haar moeder babiche (= reepjes leer) aan; een noodzaak om te kunnen overleven.
De kleinzoon van Mees  is woedend . Hoe durven ze zijn oma de dood in te jagen. Hij weet zich geen raad, vooral als zijn moeder hem weerhoudt te protesteren. Hij biedt oma zijn hakmes. Symbool van zijn mannelijkheid. Kan eigenlijk dus niet voor een aankomend jager.
Niemand reageert. De stamhoofd laat het gaan.

Het stamhoofd is de beroerdste niet. Uit respect voor hun leeftijd laat hij hen de babiches en het hakmes. Hij voegt er 2 kariboehuiden + drie lange stokken aan toe (kan gebruikt als tent en als slede).

De stam trekt verder. De vrouwen blijven achter. Eerst willen ze dood. Dan wil Ster de stam bewijzen dat ook ze alleen kunnen overleven. Het kost haar enorme moeite de treurende Mees te overtuigen. Het zijn vooral de verhalen over wilde honing: waar je die kunt vinden en wanneer; hoe je die te pakken kunt krijgen zonder overmatig te worden gestoken, maar vooral hoe die smaakt, hoe je vingers er bij af kunt blijven likken totdat je volledig verzagdig bent, met een kogelronde buik en eebn verheerlijkt gezicht.... Die  verhalen brengt Mees weer in beweging

Mees weet een klein vuurtje te maken van een struikje. Van de babiches maakt een strik en zet deze in op een oud konijnenspoor. Dan ziet ze in een boom een eekhoorn. Met het hakmes van Mees’ kleinzoon weet ze de eekhoorn te doden. Dat ze nog steeds in staat is zo trefzeker een mes te gooien. Zolang al niet meer gedaan. Deze vangst is voor het bewijs dat ze de zomer zullen halen.
Van de eekhoorn wordt soep gemaakt. Een kleine week teren ze op de bouillon.

Ze gaan slapen. ‘s Morgens worden ze stram en stijf wakker. En bang. En boos op de nutteloosheid om achtergelaten te worden.  Ze gaan op weg. Onderweg bouwen ze lef op. Eventueel zullen ze strijdend ten onder gaan. Ouden “vergeten” vaardigheden komen boven: maken van berkenhouten sneeuwschoenen, het koken in berkepotten; het vangen van een enkel konijntje of eekhoorn.
Ze krijgen hoop. Ze belsuiten naar hun zomerkamp aan de rivier te gaan. Van de kariboehuiden maken ze treksleden en gaan op weg. Wordt een eindeloze tocht. Zwaar. Gevaarlijk. Avonturen over eten, slaapplekken, sneeuwstormen, etc etc. (verhalen variëren per keer)
Het is almaar verder. Soms moeten ze wel 6 dagen met een prooi (konijn/eekhoorn) doen, anders gekookte sparrentakken en pepermuntachtige thee.

Ze moeten een reusachtige ijsrivier oversteken. Sterke onderstroom. Zeer gevaarlijk. Het lukt echter. Aan de overzijde vinden ze de overblijfselen van de oude nederzettingen: op de restanten bouwen ze een nieuw bestaan op.
De avonden vullen ze met praten; d.w.z. niet allen functioneel noodzakelijk zoals normaliter vanwege de overlevingsdruk, maar ook over hun eigen leven. Eenzaamheid maakt sociaal.

Ster vertelt bijvoorbeeld, dat zij als kind, voordat zij in deze stam trouwde, ook al vaak honger kende. Altijd was zij bang om daarom te worden opgegeten. Ze was bang voor elke blik, die even te lang op haar bleef rusten.
Op een dag wordt haar blinde en dove grotemoeder werd achtergelaten op het ijs. Ze kan niet meer mee met de stam. Erger nog , hierdoor verkleint ze de kansen van de stam. Huilends zit de oude vrouw op het ijs, nauwelijks bewust van wat er gebeurt. Uit piëteit  wordt zij door haar zoon en kleinzoons gedood.
Ster ontwikkeld zich tot een opstandige ‘kwajongen’. Als weer een oudere wordt achtergelaten op het ijs, wordt ze verschrikkelijk boos. Voor straf wordt zij ook achtergelaten. Een hele winter hoeft ze niet terug te komen. In haar zwerftocht door de winter vindt ze haar man/geliefde. Die is na een winterse ruzie ook voor straf achtergelaten.
Dat is allemaal lang geleden. Nu is Ster weduwe. Ze heeft echter wel geleerd te overleven.

Aan de rivier weten de vrouwen de winter te overleven. Vooral door het zetten van strikken. Die laatste moet je overigens controleren, anders komen er ongelukken!
Een keer vangen ze zelfs een sneeuwhoen. Door een strik van de babiches te maken en deze aan een van de lange stokken te bevestigen. Een hele klus nog om de lus om de hals van het sneeuwhoen te gooien.
In de lente leven ze vooral van muskusratten, bevers, vis.

Echter, wat nu? Als de anderen ook terugkomen? Worden de ze wel opnieuw geaccepteerd? Willen ze dat dan ook?
Ster en Mees besluiten tot nieuw kamp in bos. Ver weg van het zomerkamp van de stam. Ondanks insecten Maar ook daarom , want nu worden ze niet gauw hier gezocht. Vervelend maar veilig. goed inpakken plus insmeren met muskusrat-vet.
De hele zomer lang werken ze aan voedselvoorraden. Voor de komende winter. Alles kunnen ze gebruiken. Bont voor mutsen, handschoenen, etc. Zalm, ingewanden voor waterzak. Zalm, aan elkaar genaaide huid voor vis-voorraad. Het wordt hele grote voorraad. Ze bouwen grote voorraad-rekken. Met daaronder doornstruiken. En stokken. Tegen vraat. Beren op afstand houden door ingewanden ver weg neer te leggen.
Op een keer las ze op zoek zijn naar veenbessen zien ze een eland in een vallei.
In de herfst is het belangrijkste:  hout, hout, hout zoeken. Tot ver weg. Voor de winter.

Weer slechte herfst/winter. Het stamhoofd heeft nu spijt van achterlaten oude vrouwen. Hij voert de stam terug naar de plek waar ze hen hebben achtergelaten. Kunnen ze de resten tenminste nog de laatste eer bewijzen. Ze vinden echter niets.
Het stamhoofd geeft de oude ervaren speurder van de stam op0dracht te gaan zoeken. Doe maar alsof jullie gaan jagen. De jonge jagers die meegaan, zijn niet echt bereidwillig eerst. Vooral als ze lang blijven zoeken en steeds verder weg. Zelfs tot in de buurt van hun zomerkamp.
Dan ruikt de oude speurder spoortje rook. In het bos. Aan de andere zijde van de rivier. Hij roept en na hele lange tijd krijgt hij antwoord. Hij snelt verder, er van overtuigt, dat de verzwakte oude vrouwen graag weer in de stam willen worden opgenomen. Als hij echter verder komt ziet hij twee tot de tanden toe gewapende oude vrouwen. Ster en Mees zijn wantrouwend en verdedigen zich als jagers.

Langzaam groeit het vertrouwen weer tussen beide partijen.. Eerst iedereen in eigen kamp: de stam in het zomerkamp bij de rivier; de vrouwen in bos.

Dan  komt kleinzoon op bezoek. Mes ophalen. Zijn moeder komt niet mee, die schaamt zich zo. Ze kan de moed pas opbrengen, als ze via haar kleinzoon hoort. Dat ze is vergeven. Dat wordt een zware en emotionele tocht.

Ster en Mees blijven op hun eigen plek. Ze worden gerespecteerd als een soort shamanka’s. In het donker komen regelmatig stamleden langs voor raad en advies.

Zo is het verhaal dat nog steeds in de zweethutten wordt verteld.



Vrij naar een waar gebeurd Athabasca verhaal
opnieuw verteld door Marcel van der Pol

Geen opmerkingen:

Een reactie posten