maandag 16 november 2015

Over oude en nieuwe wortels


Ze zagen hem zitten op een verwarmd terras achter een bescheiden kopje cappuccino. In één oogopslag zagen zij dat hij waarschijnlijk de uitgelezen kandidaat was om hun moeizaam verlopen campagnedag goed te maken. Naar goed plaatselijk gebruik vroegen ze hem beleefd of de lege stoelen aan zijn tafeltje vrij waren en of het goed was als ze bij hem kwamen zitten. Hij knikte en zij bestelden twee koppen koffie (één zwart en één met melk en veel suiker).

Toen ze hem naar zijn identiteit vroegen, toonde hij vrijmoedig zijn glanzende identiteitspapieren en begon enthousiast te vertellen over de familie waaruit hij voortkwam en de omgeving waarin hij leefde. Zijn beide tafelgenoten luisterden beleefd en glimlachten bemoedigend op de juiste momenten.
"Dank u wel", zeiden ze. "Een boeiend verhaal. Ook u willen wij graag vertegenwoordigen in openbaar bestuur en parlement. Herkent u zich al in ónze identiteit?

Hij leegde bedachtzaam zijn cappuccinokopje.
"Bij ons in de familie", bekende hij toen, "gaat het verhaal dat heel, héél lang geleden wij nomaden waren. Wij zwierven door uitgestrekte gebieden en volgden ons voedsel. Wij kwamen overal waar vruchtbare grond was en voldoende wild om te bejagen. Waarschijnlijk deden wij ook deze contreien hier aan; het is in ieder geval nog steeds goed leven hier.

Om op onze zwerftochten onze identiteit te kunnen behouden, hadden onze wijzen alles wat ons maakte tot wie we waren opgetekend op een groot stuk gelooid hertenhuid: waar wij vandaan kwamen, hoe we waren ontstaan, wat onze symbolen waren, onze wie onze voorbeelden, onze helden en hun avonturen, zowel nederlagen en overwinningen... Opdat wij nooit zouden vergeten.
Als het leven zwaar werd gevonden dan hoefden we alleen maar de ontvouwingsceremonie voor onze heilige rol te beginnen en we wisten weer wie we waren, waar we stonden en waar we heen moesten.
Op een tocht die zwaarder was dan alle voorgaande, omdat inmiddels steeds meer andere, niet nomadische, volken hetzelfde gebied binnentrokken en het land in bezit namen en ons als ongewenst zagen, zochten wij beschutting bij elkaar in een groot bos.

Toen barstte een storm. Met man en macht bouwden wij een hut, groot genoeg om alle leden van onze familie een plekje te geven, en droog genoeg om regen en wind, die dagenlang ons onderkomen geselden, te doorstaan. Toen onze wijze eindelijk de moed kon opbrengen om de buitenwereld te verkennen, leek de wereld totaal veranderd: talloze bomen waren omgewaaid, het halve bos verdwenen. Beken en rivieren waren buiten hun oevers getreden en hadden het landschap nieuwe vormen gegeven. En wijzelf, wij hadden het gelukkig allemaal overleefd. Slechts op één plek had de hut meer gelekt dat goed was. Alleen daardoor was het mogelijk geweest dat onze heilige rol nat was geworden. Een grote donkere vlek had zich over een deel van de afbeeldingen verspreid.

Bang dat onze identiteit verloren zou gaan werd de rol weinig ceremonieel opengevouwen en in een zonovergoten plek op de grond te drogen gelegd. Uitgeput door een reeks slapeloze nachten legden wij ons te koesteren in de warme zon. Voor dat we er goed en wel erg in hadden vielen we allemaal in een diepe slaap.

In de rust na de storm kwamen ook alle dieren voorzichtig weer uit hun schuilplaatsen. Een kudde hongerige herten kwam nieuwsgierig poolshoogte nemen. Zij zagen een grote hut, die de storm had doorstaan, een grote verspreide groep mensen heerlijk slapend in de ochtend zon, en wonder boven wonder een groot vreemd vlak, dat dankzij de uit plantaardig materiaal gemaakt verven heerlijk rook en uitnodigde tot proeven.

Toen wij wakker werden was de heilige huid met onze identiteit aan flarden gescheurd. De wijze schreeuwde van schrik en redde wat er nog te redden was. Nog wijzer geworden door de gebeurtenissen van de afgelopen uren, spreidde hij de restanten van de heilige rol uit in de hut en sloot de deur goed af, opdat er geen hongerige grazer meer bij kon. Toen gingen wij zelf op zoek naar eten. Ook ons had dagenlang vasten hongerig gemaakt.

Waar wij, tot ons latere grote verdriet, even niet aan hadden gedacht, was dat ook de muizen na de storm hun schuilplaatsen hadden verlaten. Zij waren wel in staat om onze hut binnen te dringen. Ook voor hen roken de resten van de heilige rol heerlijk, nodigden hen uit tot eten. Kortom, die dag bleef er uiteindelijk niets meer over van onze heilige rol met alles wat ons maakte tot wat we zijn. Ze zeggen, dat wij die dag ons verleden, onze verhalen, onze geschiedenis maar ook onze toekomst hebben verloren. Wie weet nog waar we heen gaan als we sterven? Wie weet nog goed wie wij zijn of wat onze identiteit is."

"Dat komt goed uit", zei een van zijn tafelgasten (degene met de koffie met melk en veel suiker, die tijdens het luisteren smakelijk van het bijgevoegde koekje had gesmikkeld). "Wij willen alle mensen van dit land vertegenwoordigen. Vergeet uw verloren verleden, burgert u in en wij bieden u dè kans om u met ons te identificeren. Wat vindt u daarvan?"

De verteller staarde dromerig in het laatste, uiteenvallende cappuccinoschuim in zijn kopje.
"Beelden en woorden zijn we kwijt. Gelukkig hebben we nog steeds de muziek om onszelf uit te drukken. Hebt u dat ook, dat soms als je muziek hoort, dat je dan opeens de weg weer weet? Dat je weet wie je bent en waar je vandaan komt, al kun je er geen woorden aan geven?" Toen knikten zijn beide tafelgenoten enthousiast. "Als u ons toestaat u te vertegenwoordigen krijgt u ons mooie nationale volkslied cadeau. U hoeft niet eens mee te zingen."

Zonder iets te zeggen slurpte hij de laatste cappuccinoresten naar binnen, stond op een knoopte zijn colbertjasje dicht. Beleefd knikkend liet hij de beide anderen achter. Zijn hele wezen was naar binnen gericht, waar hij muziek hoorde die ouder was dan elke herinnering.


Vrij naar een legende van het Hmong.
Opnieuw verteld door Marcel van der Pol
Reacties van harte welkom; ga naar: contact



zondag 17 mei 2015

De held van deze dag

Ik denk dat de wereld voor Meneer C veranderde, toen op een hele gewone maandagochtend hij zomaar opeens de greep op zijn pen verloor; de pen die reeds jarenlang voor hem inkomsten en uitgaven controleerde. Deze pen raakte zijn bureaublad met een ongehoorde ‘plok’.

Meneer C schrok en keek op. Wat hij zag, was de onveranderde aanblik van ruim twintig jaren en toch leek alles nu zo vreemd. Meneer C stond op. Alle medewerkers in de kantoortuin hielden de adem in. Meneer C had nog nooit zijn stoel zo luid achteruit geschoven, helemaal niet tussen twee pauzes in. Een secretaresse kwam zenuwachtig dichterbij gesneld, een kop koude koffie in de hand. Meneer C zag haar niet eens. Meneer C schreed door de zaal naar buiten. De haastig opgetrommelde directeur hield hem staande boven aan de trap.

“Ik voel opeens een hevig diep verlangen in mij”, fluisterde Meneer C, “maar ik weet niet naar wat.”
“Blijf”, mompelde de directeur, terwijl hij schichtig hij om zich heen keek, bang als hij was dat iemand zijn woorden zou horen. “Voor u is een kleine loonsverhoging toch gauw geregeld!?” Meneer C luisterde niet.

Meneer C daalde langzaam de trap af en verliet het gebouw. Een heftig zwetende portier rende hem achterna.
“Ik mis wat”, zei Meneer C. “Wat mis ik eigenlijk?”
De portier duwde hem zwijgend  zijn jas, zijn sjaal, zijn hoed in de handen en liep hoofdschuddend terug naar zijn loge.

Meneer C volgde zijn weg naar huis, ontdekkend dat je op iedere straathoek opnieuw kunt beslissen: ga je links of ga je rechts.

“Misschien ben ik geboren voor de middelmatigheid”, bekende hij later aan zijn hospita, “maar nu is de tijd gekomen, dat ik anders wil!”
“Wat lief”, zei juffrouw Jannie en schonk zijn theekopje bij.
“Het moet mogelijk zijn werkelijk iemand te zijn! Onrecht recht te zetten! De wereld te veranderen! En dat ga ik doen!”
“Wilt u nog een koekje?”
Maar Meneer C hoorde haar niet meer. Hij was inmiddels de wereld ingetrokken om grootse daden te verrichten.

Ik heb Meneer C’s pen zien en horen vallen, heb hem het pand zien verlaten, het verhaal van zijn hospita gehoord. Welke grootse daden Meneer C sindsdien heeft verricht? Waarschijnlijk is hij om warm te draaien begonnen met het eenvoudigere werk, zoals het helpen bij oversteken en het dragen van te zware boodschappentassen, voordat hij toe was aan het verslaan van draken of het redden van jonkvrouwen.

Voor lange tijd ben ik Meneer C uit het oog verloren. Ik hoorde wel veel verhalen natuurlijk, over opzienbarende reddingsacties bij uiteenlopende rampen, bevrijdde gevangenen, getrooste  verdrietigen of gewonnen zielen. Dan dacht ik direct aan Meneer C, want daarvoor was hij de wereld ingegaan. Maar zeker weten kon ik dat niet.

Op een koude vrijdagmiddag in september midden in een drukke winkelstraat zag ik plotseling Meneer C terug. Hij was zowel anders als hetzelfde. Nog steeds droeg hij de kleren van toen hij de wereld in trok. Zijn jas was echter grotendeels verdwenen, zijn shirt verschoten, zijn mooie bolle hoed meermalen opgelapt. Zijn grote rode neus verried het verlangen naar een groot glas drinken. Zijn geloken ogen spraken van een moegestreden held. Hij troonde op een kunstwerk, een smeedijzeren bank met daarop een smeedijzeren oude dame. Meneer C hield zich stevig aan zijn bankgenote vast, terwijl twee agenten hem met straffe hand probeerden te overreden het kunstwerk te verlaten. Meneer C schudde nors het hoofd, alsof het nu genoeg was, alsof hij meer dan genoeg gedaan had voor de mensheid en de wereld.

Voorbijgangers bleven staan, glimlachend om deze onverwachte onderbreking van hun vrijdagmiddagsleur. Tassen werden op de grond gezet. De eerste shagjes werden gedraaid. Bang voor een opstootje intensiveerden de agenten hun overredingskracht. Meneer C sloeg een paar keer van zich af, tevergeefs.  De menigte week; voor deze onderling maakte men graag ruim baan.
Behalve Jan,  6 jaar jong, met ogen vol verloren tranen en een friemelend hondje stevig in zijn armen geklemd. Op deze koude middag in september midden in een drukke winkelstraat kwamen Jan en Meneer C, beiden verdwaald, oog in oog te staan.

Terwijl de menigte de adem inhield, probeerde Meneer C zijn evenwicht te bewaren en vergat Jan zijn tranen de vrije loop te laten. Met open mond en grote ogen staarde hij op naar de man voor hem. Het hondje schrok. Een kleine jongensgreep bleek niet voldoende; het hondje worstelde zich los en nam een snoekduik tussen de benen van Meneer C. Deze stapte snel opzij, boven op de hondenriem. Hij struikelde. Met een ongehoorde ‘plok’ viel hij op de grond, neus aan neus met een heel klein zwart hondje dat niet meer ontsnappen kon. In de onmenselijke stilte die hierop volgde, schalde Jan’s schaterlach door de overvolle winkelstraat. Meneer C kwam schaapachtig grijnzend overeind, een friemelend hondje stevig in zijn uitgestoken handen geklemd.

De menigte ontspande. Voorbijgangers vervolgden weer hun eigen weg. Beide agenten haalden hun schouders op en deden een stap achteruit. Terwijl Meneer C nog ietwat verbaasd in de rondte keek, overtuigde Jan zijn teruggevonden ouders luid en duidelijk, dat zwarte hondjes en clowns even lief zijn. Toen grinnikte Meneer C en boog voor zijn publiek.


Een verhaal van Marcel van der Pol
gepubliceerd in “De Vuurvogel” 
Phoenix, Utrecht -  oktober 2006

Marcel van der Pol www.keridwen.nl

dinsdag 31 maart 2015

Wie durft te dwalen ... Emma

Ze heette Emma en ze was 19. Ze had haar middelbare school met veel plezier afgerond en voelde zich nu helemaal klaar om de wereld te ontdekken. Het leek haar verreweg het mooiste om in Nederland aan de kant van de weg te gaan staan, bijvoorbeeld ergens in de buurt van Utrecht, en dan dwars door Europa en Afrika te liften naar Kaapstad. Ze wist genoeg van Afrika om te weten dat het continent niet uit één m maar uit zo’n 30 onderling geheel verschillende landen bestond, genoeg om de “African Big 5" probleemloos te kunnen opsommen en om heel blij te zijn met haar 9 voor Engels en haar 8 voor Frans. Spijtig genoeg had een klasgenootje dit idee met verve overgenomen en was direct na het Centraal Schriftelijk langs de A27 gaan staan. Voor zover men haar op Twitter en Facebook kon  volgen was zij inmiddels in Diyarbakir, Turkije, beland, ietwat uit de koers, maar, volgens haar reisblog,  zeker nog op weg naar Kaapstad.

Afrika was dus “out-of-the-question”, zoals Emma dat zo mooi kon zeggen in haar Talenpractium-Engels. Emma’s persoonlijke uitdaging werd het nu om een geheel ander deel van de wereld te verkennen, verder weg en veel mysterieuzer. Ze besloot een jaar lang rond te reizen door Australië: om boeiende  mensen te ontmoeten, als nodig was hier en daar wat geld te verdienen, maar vooral om ongekende ervaringen op te doen. Emma boekte een “round-the-world-ticket” en streek na een reis van 38 uur neer in het Youthhostel “The Blue Galah” in Broome, West Australië (Nee, niet naar Sydney! Daar ging iedereen al als eerste heen!).

“The Blue Galah” bleek een openbaring. De meeste gasten waren backpackers-met-enige-ervaring, wat best gemakkelijk was, als je vrijwel zonder voorbereiding de wereld was overgevlogen. Emma leerde van alles en nog wat over het leven, over reizen en werken, over natuur en cultuur, over kunst en strand en natuurlijk over feesten. “The Blue Galah” bestond uit een grote ruimte op de benedenverdieping waar zowel de backpackerskeuken zich bevond, als de internet-pc’s, de wand vullende televisie en de luie banken en stoelen. Boven bevonden zich de 8-persoons kamers met stapelbedden, van elkaar afgeschermd door systeemwanden, zodat je uitstekend gesprekken kon voeren met mensen, die zich elders in het gebouw bevonden. Een door 1 persoon begonnen feestje waaierde altijd al snel uit tot alle “Blue Gala”-gasten meededen. Emma genoot en constateerde dat ze hier op 1 dag in deze multiculturele smeltkroes reeds meer had geleerd dan al die jaren op school. Toen haar spaargeld op dreigde te raken, verdiende ze kost en inwoning met schoonmaken en door bar- en receptiediensten te draaien.

Na 2 maanden begonnen de verhalen van nieuwkomers in het hostel wat sleets over te komen. Wat wisten al die gasten meer te vertellen, dan dat Australië groot was, ongeveer even groot als heel Europa? Dat  backpackers in de meeste steden meer dan welkom waren in de hostels en bij allerlei ongeschoold werk? Dat de Australische Outback een heerlijk onderwerp was om nachtenlang over te fantaseren en te praten? En dat als je de rest van Australië wilde verkennen dat je dan gebruik kon maken van de talloze reis- en tourbieders, als “The Ozzie Experience”, “The Outback Experience” en “Australian Absolute Highlights Tours”? Je kon natuurlijk ook samen met een paar anderen een aftandse auto kopen en op de bonnefooi rond gaan trekken.
Emma nam er rustig de tijd voor om na te denken over haar volgende stap. Tenslotte koos zij voor een touroperator, die adverteerde met  “Safe Wild Adventures”. In 7 dagen zouden ze, beloofde de folder, in een 4WD-bus/vrachtwagen van Broome naar Darwin rijen, dwars door de Kimberley wildernis, thee/koffie, maaltijden en overnachtingen inbegrepen. De ervaren gids/chauffeur zou zorgen voor een aangename reis met elke dag een gegarandeerd avontuur: dag 1 zoetwater krokodillen, dag 2 een waterval met ‘plunge pool’ ,dag 3 ‘hot water pools’, dag 4/5 zwerven door niemandsland, inclusief mogelijke ontmoetingen met ‘fruitbats’, kangoeroes en black mamba´s, dag 6 ‘jumping crocks’ (‘salties’ uiteraard, zoutwaterkrokodillen) en dag 7 aankomst in Darwin en het luxe backpackershostel “Pink Kookaburra”.

Emma genoot vanaf de eerste dag van haar “adventures”: de spanning van het onbekende, het veranderende landschap, de krachtiger schokdempers van de bus/vrachtwagen toen het asfalt ophield, de ontmoeting met ‘freshies’ (zoetwaterkrokodillen)... Op een korte wandeling door de Windjana kloof kon je de roerloze lijven van tientallen ‘freshies’ in het water vlakbij beide oevers van de rivier al van verre zien. Jammer genoeg ging ook nu weer de zon rond zes uur reeds onder en moesten ze zich haasten om het fotomoment-van-de-dag, de rood oplichtende rotswanden te halen. De uitgebreide avondmaaltijd en de ruime tenten maakten veel goed. De tweede dag bleek de  gids/chauffeur vooral haast te hebben. Om beloftes waar te kunnen maken moesten ze stevig doorrijden, vooral nu zo vlak na de regentijd op vele plekken de weg nog onder water stond. Van achter glas had je nog steeds prachtig uitzicht. Ze passeerden bergen, vlakten,  rivieren en op de onverharde weg dansende auto’s. Soms zag je in het rode zand kangoeroes en wallaby’s (wat is het verschil?) rond hoppen tussen onbekende planten en bomen, waarvan de boabtree, een soort omgekeerde boom met  wortels de hemel ingestoken, de meest vreemdsoortige was. Tegen de avond kregen ze anderhalf uur de tijd om in zowel de boven als de onder “plungepool” (wel oppassen voor de waterval!) verkoeling te vinden. Halfzes was de avondmaaltijd rond een kampvuur. Halfzeven was het pikkedonker. Acht uur was het slapen. De volgende dag zou weer een lange, volle, avontuurlijke  dag worden.

Na een week kon Emma voldaan liggend op haar bed in de “Pink Kookaburra” liggend zowel de ‘freshy’, als de ‘salty’ op haar  lijstje afstrepen, plus 8 watervallen, 1 hot spring (vooral bezocht door reumatische ouderen op hun “Mature Outback Experience Tour”, talloze kangoeroes en wallaby’s (of waren die hetzelfde?), 2 slangen (geen black mamba), 17 tourbussen, 54 4WD-campers, 28 rivieren waar ze doorheen moesten, 2 caravans die in het water waren blijven steken en 1 Aboriginal. Speciaal was nog het feest in het Litchfield NP geweest. Omdat het zaterdagavond was en de laatste touravond werd er een BBQ , een echte Ozzie Barbie, georganiseerd, met veel vlees, rijkelijk vloeiend bier en een clandestiene vuurwerkshow, die lekker veel protest van andere parkbezoekers had opgeleverd. Outback Australia bleek ‘wreed cool’ en ‘onwijs gaaf’!

Toen ontmoette Emma Johan, tijdens de afwas in de “Pink Kookaburra”.  Johan kwam vers uit Nederland aangevlogen, met in zijn zak een ruimhartige financiële bijdrage van zijn vader om wereldwijs en volwassen te worden. Johan vond Emma héél interessant: vrouw, aantrekkelijk, slim en naïef tegelijk. Een volmaakte reisgenoot! Om haar te verrassen kocht hij voor een habbekrats van een ex-backpackers een acht jaar oude stationwagon, waarin je zowel kon rijden als slapen, en presenteerde haar deze als dè kans om het èchte Australië te ontdekken. Emma glimlachte, hetgeen Johan als voldoende aanmoediging ervoer, om al haar bezittingen achterin te gooien en de passagiersdeur uitnodigend voor haar open te houden.
Waarom ook niet?  dacht ze. Hij lijkt best wel een lieve jongen. Hij heeft al een auto. Overnachten is zo lekker goedkoop. Vooral als we vrij gaan kamperen. Als we de andere kosten naar vermogen verdelen, is het mij best. Op deze manier krijg ik tenminste de kans zelfstandig de Outback te verkennen. Als we het samen niet meer kunnen vinden, stap ik gewoon uit.

Kakadu National Park ligt een paar honderd kilometer ten Oosten van Darwin. Ze deden er bijna een dag over om bij de eerste natuurcamping (met kraan (geen drinkwater!), schijthuisje en ”honesty box”) in het park te komen. De rit was gezellig, al had Emma zo nu en dan er wel enige problemen mee hoe Johan omging met links rijden en met andere weggebruikers. Qua natuur was Kakadu overweldigend: uitgestrekte vlaktes met onbekende vegetaties, overstekende kangoeroes, her en der dikke rookwolken van “mild bushfires” en de vele “floodways”, die ze dankzij de verlengde regentijd hier ook nu nog moesten oversteken.  Het leek wel wat op de “Safe Wild Adventure Tour”, die ze reeds achter de rug had, maar dan nòg èchter: dit keer reed ze zelf (of Johan). Nu bevond ze zich er middenin!
Een hele dag besteedden ze er aan alle bekende plekken met Aboriginal rotstekeningen te bezoeken, van Ubirr tot Nourlangie en stelden meer vragen dan een Aboriginal Ranger kon beantwoorden. De andere dagen volgden ze wandelpaden op zoek naar wilde dieren.
De avonden hielden ze vrij voor een natuurkampeerplek met de naam “Malabanjbanjdju campsite”. Eigenlijk bestond “Malabanjbanjdju” uit twee campsites, gescheiden door een dichtbegroeid moeras, en een “billabong”, een meertje, met tientallen vogelsoorten. Een slingerend pad dicht langs het moeras verbond beide kampeerplekken. De zuidelijke kampeerplek beschouwden ze als de hunne. Het was wat verderweg van het meertje, dus kwamen er nauwelijks mensen. Als ze ‘s avonds terugkwamen waren ze enige kampeerders. Als eerste gingen ze dan vochtig hout en bladeren sprokkelen voor  een stevig rokend kampvuur als bescherming tegen de 17 verschillende muskietensoorten, die allemaal evenveel van mensen hielden. In de rook, armen en benen bedekt en dicht tegen elkaar aan gezeten aten ze hun opgewarmde kant-en-klaar maaltijd uit blik. Het zweet liep in straaltjes over hun lichaam; het was 29 gr. Celsius.

Johan genoot. Wat wilde hij nog meer? Pure natuur, kampvuur, leuke meid naast je en geen toeschouwers. Enthousiast begon hij de draak te steken met al die stadsmensen, die in super-de-luxe campers de Outback dachten te moeten verkennen. Stel, dat je een football-wedstrijd zou moeten missen. Stel, dat je niet via internet op de hoogte kon blijven van de neergang op de Europese beursen. Stel... Nee, dan zij zelf: oude auto, tentje, koken op open vuur... Zij waren pas de èchte pioniers, niet!? Emma stemde grinnikend in. Welke vreselijke gevaren hadden te ziet overwonnen? Hadden ze daar laptops, mobiles, airco’s, magnetrons, waterkokers of haardrogers voor nodig gehad? In welke avonturen waren ze niets steeds weer bereid zich te storten? Neem de “Malabanjbanjdju billabong” hier. Hoeveel moeite hadden ze niet moeten doen, om deze oase in een dor landschap te bereiken. Nee, ze hadden ver boven zichzelf moeten uitstijgen, verbeterde Johan met een lachkick. Hoe hadden ze anders dit paradijsje überhaupt kunnen vinden? Zij waren de echte Adam en Eva, brulde hij en viel lachend achterover.

Het was toen, dat Emma starend in de vlammen zich opeens begon af te vragen of iets op deze reis haar werkelijk had geraakt. Ze had het tot nu toe leuk, gezellig, soms spannend en vaak verrassend gevonden. Maar geraakt? Diep van binnen? Het was net alsof ze in een slecht toneelstuk meespeelde: “Meisje in de Outback”. In hoeverre was voorbij de ‘last frontier’ gegaan? Dit is pionierschap? Zo zijn wij ooit begonnen? De nietige mens in een grote wereld? Hier in Malabanjbanjdju voelde ze helemaal niets meer.

Heel vroeg in de ochtend, gewekt door de eerste kookaburra’s die de zon verwelkomden, stond Emma zachtjes op, zonder Johan wakker te maken. Ze kleedde zich geruisloos aan en liep in de richting van de billabong. Van als vanzelf volgden haar voeten een pad. Rechts van het pad was de grond drassig en sompig. Links verdichtten breedvertakte bomen zich tot een moerasbos. Op een plankier vlak over een licht naar zwavel ruikend watertje heen bleef ze staan. Overal om haar heen hoorde ze vogels roepen, zingen, schreeuwen, fluiten of kwinkeleren. Ze glimlachte. Geen teken van welk ander mens ook maar meer te bekennen. Ze kreeg even de aanvechting om al haar kleren uit te trekken en zo als oermens verder te gaan. Ik heet Emma, dacht ze en stapte van het plankier af. Ik mag dan geen Eva zijn, een jonge meid in de ongerepte natuur kan wel. Ze trok haar schoenen uit en zocht haar eigen weg over de sompige oevers van de billabong. Links van haar klonk gespetter alsof een groot lichaam het water in gleed. De meeste vogels zwegen. Hoog boven haar zweefde het silhouet  van een grote roofvogel. Ze hoorde alleen allerlei kleine knisperende, ritselende en tsjilpende geluiden die ze niet kon thuisbrengen. De ochtendzon scheen haar tussen de bomen door precies in de ogen. Ze draaide zich om. De omgeving zag er opeens heel anders uit. Van een plankier of een pad was niets meer te bekennen. Ze zag vooral veel stilstand moerassig water, met slechts op een plek een paar grote uitdijende rimpelingen. Ze hield de adem in. Nu was ze echt voorbij ‘the last frontier’.

zondag 1 maart 2015

Menagerie


Eigenlijk was hij best tevreden met met zijn leven. Overdag verkocht hij financiële adviezen en producten van uit zijn eigen bureautje boven een bekend warenhuis  in het centrum van de stad. 's Avonds en in het weekeinde besteedde hij het grootste deel van zijn tijd rond zijn iets te duur gekochte landhuisje een paar kilometer buiten het dorp aan de rand van bos, hei en weide met eigen veestapel. Werken in moestuin aan de zijkant van het huis en omredderen met dieren hielpen hem om de stadse stress los te laten. Bovendien zorgde deze huis, tuin en keukenvlijt ervoor dat ze keurig rond konden komen: hij, zijn vrouw, drie opgroeiende kinderen en een pasgeboren baby. Eigenlijk was hij bijna volmaakt tevreden wat het leven hem gebracht had. Het enige wat hem soms wel eens dwars zat, als hij 's avonds een goede speelfilm op hun flatscreen tv zat te kijken, was dat hij dit nooit eens in alle rust kon doen. Letterlijk altijd was er wel lawaai in huis. Zijn vrouw was elk moment van de dag wel ergens mee rommelend in de weer. De kinderen speelden, zongen, lachten, ruzieden of renden achter elkaar aan door de kamer. Twee van de drie waren in het bezit van een duidelijk hoorbaar tablet, dat vrijwel altijd werd betwist door nummer drie, die als de vrede hierover luidkeels was getekend toch bereid was deze tijdelijk in te wisselen tegen zijn piepende en knarsende gameboy. De baby deelde dag vooral in in huilen, boeren en winden. Hij ontkwam er vrijwel nooit aan om de tv harder te zetten om boven het lawaai uit te komen. En dat terwijl hij de tv zo nodig had om werkelijk tot rust te komen. Het lawaai in huis kon hij nog met de volumeknop van de tv buitensluiten. Maar hoe kon hij het kabaal van de tv buitensluiten? De avonden eindigden meestal met een lichte hoofdpijn en een grote afwezige behoefte aan fysieke intimiteit met zijn vrouw. Zodra zijn hoofd het kussen raakte sloot hij zijn ogen en droomde van volmaakt geluk. De dagelijkse prijs die daarvoor nodig bleek, was hij best bereid te betalen.

Toen kwam er een bericht van zijn schoonfamilie, vijf leden sterk, die nu eindelijk eens hun landhuis aan de rand van bos, hei en weide wilde komen ervaren en bewonderen. Ervaren betekende in dit geval de gehele krokusvakantie komen logeren. De reis om bij hen te kunnen komen was immers behoorlijk ommelands! Bovendien zou je deze paradijselijke plek op aarde tot in het diepst van je ziel kunnen beleven als je daar niet uitgebreid de tijd voor nam? Hij boog het hoofd, overlegde met zijn vrouw over de verdeling van de spaarzame ruimte in het huis en raakte in paniek. Tot nu toe had hij zijn geluk, ondanks de barsten veroorzaakt door lawaai om hem heen, redelijk in stand kunnen houden. Hij zag zichzelf op geen enkele manier in staat deze wankele status quo te continueren, als zijn schoonfamilie ook nog eens hun intrek kwam nemen, al was dat hemel zij dank slechts tijdelijk.

Eerst zocht hij zijn heil in het dorpscafé. Onder het innemen van een gestaag groeiende hoeveelheid alcohol overwoog hij tijdens het bezoek zijn schamele vrije tijd door te brengen op zijn kantoor boven het warenhuis. Achter zijn bureaustoel paste nog net een matras. Het zou er rustig zijn (op de nachtelijke onrust in een stad na). Maar ook eenzaam. Het voelde alsof hij verstoten was uit de Hof van Eden zonder nog de vruchten echt te hebben geproefd. Deze escapade bracht hem behalve een denderende  hoofdpijn geen acceptabele oplossing.

Toen zocht hij raad en advies bij de plaatselijke wijze, een Rebbe. Deze zat achter een tafel met wijd uitgespreide boeken, traktaten en folianten. Zonder iets  te zeggen luisterde de Rebbe naar zijn stortvloed aan woorden. Toen hij uitgesproken moe onderuit zakte in de bezoekersstoel zette de Rebbe zijn bril af en begon uiterst behoedzaam de glazen te poetsen. Hij kneep de ogen toe. Het was niet geheel duidelijk of hij last had van het late zonlicht dat door het raam boven zijn bezoeker, dat nu hij rechtop zat recht  in zijn ogen scheen, of dat hij diep nadacht. In ieder geval zweeg hij. Hij zweeg lang, terwijl zijn vingers eindeloos een zakdoek over de brillenglazen heen en weer bewogen. En toen hij eindelijk sprak, klonk zijn stem zacht en ietwat aarzelend: "Jullie wonen toch in dat huis aan de rand van het bos? Jullie houden toch ook dieren? Zitten daar ook eenden tussen?" Zijn bezoeker knikte. "Eenden èn kippen", bevestigde hij. "Ook kippen", herhaalde de Rebbe mompelend. "Dan lijkt het mij het beste, dat je als je schoonfamilie het huis binnentreedt je tevens al je eenden èn kippen mee naar binnen neemt.!"  Daarna weigerde de Rebbe nog iets van uitleg of toelichting aan zijn woorden toe te voegen. Hij zette zijn bril op, boog zich over een foliant dat hij langzaam uitrolde en maakte een vaag gebaar met zijn hand, dat mogelijk betekende dat het onderhoud definitief ten einde was verklaard.

Hij ging. Hij voelde zich nauwelijks geholpen. De woorden van de wijze waren voor hem zo helder als koffiedik. Hij was echter een Rebbe en zijn naam en roem waren wijd verbreid. Hij besloot zich over te geven aan een wijsheid die groter was dan zijn eigen en informeerde zijn schoonfamilie dat zij welkom waren. Het bleek trouwens lastiger om meteen samen met de schoonfamilie de kippen en eenden het huis in te nodigen. Zijn vrouw en kinderen waren verbluft, zijn schoonfamilie maakte beleefd bezwaar en de vogels zelf schenen er ook nauwelijks zin in te hebben. Enige fysieke overreding bood gelukkig uitkomst.

De avond werd een ramp. Het geluidsvolume van de tv moest zelfs in drie grove stappen worden vergroot, voordat hij de gebeurtenissen in de film kon volgen. Zijn vrouw scharrelde in de keuken. De kinderen renden rond, achtervolgd door neefjes en nichtjes. De baby eiste krijsend het recht op om gevoed te worden. Zijn schoonzus en zwager begonnen met zijn vrouw in de keuken luidkeels een gesprek over de voor en nadelen van het wonen buitenuit. De eenden en de kippen leverden luidkeels hùn aandeel. Het lukte hem niet om de toenemende chaos in zijn hoofd te stoppen.

De volgende dag ging hij op hoge poten terug naar de Rebbe. Deze leek geen bladzijde te zijn opgeschoten. De boeken, traktaten en folianten leken op vergelijkbare plekken over zijn bureau verspreid te liggen. Het zelfde foliant van gisteren hield hij bedachtzaam op om beter te lezen. Hij zuchtte kort toen zijn bezoeker stoom begon af te blazen en zette zijn bril af. Zijn bezoeker stopte direct met praten en hield zijn adem in. De Rebbe legde zijn bril terzijde en kneep de ogen toe.
"Hebben jullie ook geiten bij het huis?" "Natuurlijk hebben wij geiten! Want iedereen weet, geitenkaas is gezond. Wat heeft dat er nu mee te maken?"
In zijn felheid had hij bijna gezegd dat ze ook nog drie schapen hadden. Zowel voor de wol als voor de kaas, die nog gezonder was dan geitenkaas. De geitenkaas konden ze goed verkopen. De schapenkaas was voor henzelf. Op de een of andere manier wist hij die informatie op het laatste moment toch nog binnen te houden. Je wist bij deze Rebbe tenslotte maar nooit.
De Rebbe knikte bedachtzaam, pakte toen zijn bril op en begon deze in lange ritmische bewegingen te poetsen. "Eh ... hum... Aha...! Dus, als je de volgende keer van je werk uit de stad terugkomt, neem dan niet alleen de eenden èn de kippen  mee naar binnen ...." "Geen plaats!" probeerde zijn bezoeker er nog tussen te komen. Een krachtig handgebaar deed echter het protest in zijn keel smoren. "Je neemt ook de geiten mee naar binnen ... en ...mocht je die al hebben ... ja, dat lijkt mij een goed idee ... dan neem je die schapen van je ook mee naar binnen!".
Zijn bezoeker kreunde. De Rebbe gebaarde dat hij kon gaan. "Je zult het zien ... Je zult het meemaken..." mompelde de rebbe zijn vertrekkende bezoeker achterna.

De tweede avond was nog verschrikkelijker dan de eerste avond. De schoonfamilie protesteerde minder beleefd. De baby huilde. De kinderen maakten ruzie. Zijn vrouw hief haar handen in wanhoop en stortte zich op een schoonmaakbeurt in de keuken. De eenden kwaakten, de kippen tokten, de geiten mekkerden en de schapen blaatten. De tv moest nog twee extra volumestappen harder. Die nacht werd hij overvallen door allerlei naijlende zintuiglijke indrukken die als levende wezens door zijn dromen kwamen spoken.
Uitgeput meldde hij zich de volgende dag weer bij de Rebbe. Deze liet hen echter nauwelijks uitpraten. Met het hoofd gebogen over een bladzij voor hem raadde hij hem eenvoudigweg aan om bij de volgende thuiskomst niet alleen kippen, eenden, geiten en schapen mee naar binnen te nemen, maar ook hun drachtige koe een plek in huis te geven.
Hij droop af. Inwendig vervloekte hij de onnavolgbare wijsheid van sommigen. Toch verbaasde hij zichzelf erover dat hij er niet aan dacht om het advies van de Rebbe in de wind te slaan. Wat er ook van komen kon, het zou ervan komen; die wijsheid had hij inmiddels al tot zich genomen.

De derde avond.  De eenden begonnen bij binnentreden direct te kwaken, de kippen te tokken, de geiten te mekkeren en de schapen blaten. De zwangere koe loeide laag en lang. De twee waakhonden, die hij voor alle zekerheid nu meteen ook maar mee naar binnenhad genomen namen van deze ongekende luxe om binnenshuis te zijn de gelegenheid te baat hun vreugde tot uitdrukking te brengen in een lang aangehouden blafconcert. De tv op vol volume bleek niet meer de dieren, de protesterendeschoonfamilie, de wanhopige echtgenote, de uitgelaten kinderen en de wanhopig om aandacht schreeuwende baby te kunnen overtreffen. De nacht dacht hij dat hij gek werd en zocht tevergeefs troost in de oververmoeide armen van zijn vrouw.

Een gebroken man meldde zich daags daarna bij de Rebbe. "Geslapen?" vroeg de Rebbe. Hij schudde het hoofd. "Genoten van je bezoek?" Hij ontkende fluisterend. "Voldoende landelijke rust ervaren?" Hij trok zijn schouders op en kreunde lijdelijk. "Wat....?" zei de Rebbe en liet de rest van de zin in de lucht hangen. Zijn bril verplaatst zich weer van hoofd naar handen. De ogen sloten zich. De gestalte leunde zwaar achterover. Zijn stoel piepte.
"Ik ben niets meer." fluisterde de bezoeker. "Nog één zo'n advies en ik word echt knettergek. "Nog gekker dan sommige mensen in de stad!"
"Wat wil je dan van mij?"
"Niets meer. Helemaal niets meer."
"Dan is het goed zó!"
De Rebbe plaatste zijn bril weer terug op zijn neus, boog zich over een nieuw foliant en begon aandachtig te lezen. Het lukte zijn bezoeker niet om nog een enkele erkenning van zijn bestaan, laat staan een aandeel in de communicatie, aan de Rebbe te ontlokken. Zelfs het gebaar dat de meestal een onderhoud afsloot, bleef nu achterwege.

Hij ging heen. Als een verloren mens.  De volgende keer dat hij huiswaarts keerde begon hij al op zijn kantoor te trillen van angst bij de gedachte aan wat hem mogelijk de komende avond te wachten stond. Opeens leek een matras achter het bureau hem een heel goed idee. Toch, als door een onzichtbare hand  in beweging gezet, verliet hij het pand en reed hij de stad uit naar huis. Op de grens van zijn erf, bij het hek bleef hij staan. Vanuit het woonhuis kwamen de eerste bekende geluiden hem alweer tegemoet: huilende baby, spelende kinderen, bezige vrouw en pratende schoonfamilie. Op het erf rondom speelden de dieren hun partijtje vrolijk mee: eenden, kippen, geiten, schapen, een koe en honden. Hij voelde alle energie uit hem wegstromen. Met de blik op oneindig parkeerde hij de auto op een willekeurige plek op het erf, liep naar de voordeur, duwde de hendel naar beneden, liep naar binnen en sloot behoedzaam de deur achter zich voordat de dieren hun verworven recht om mee naar binnen te komen ten uitvoer konden brengen. Hij deed zijn jas uit ontkwam er niet aan een groet van de schoonfamilie te beantwoorden en zijn vrouw en kinderen, inclusief de baby, te kussen. Hij liet zich onderuit zakken in zijn luie stoel voor de tv. Toen pas besefte hij wat voor weldadige rust er deze avond in zijn huis was neergedaald. Glimlachend dompelde hij zich onder in het kirrende geluid van een baby, het lawaai van rond rennende kinderen en de stemmen van volwassenen die die toestand in de wereld bespraken. De tv zette hij op de stand voor doven en slechthorenden, het geluid uit. Na slechts negeneneenhalve minuut sliep hij de slaap der rechtvaardigen. In zijn dromen glimlachte de Rebbe tegen hem.

Vrij naar een chassidische vertelling.
Opgedragen aan Lynn Rubright (hoop haar ooit weer eens te ontmoeten)

Veel leesplezier & groet!
Marcel van der Pol

donderdag 26 februari 2015

Scenario voor hier-en-nu

Er zijn van die dagen, dat je het gevoel hebt dat het je even over de schoenen loopt. Zelfs al ben je CEO van een grote succesvolle onderneming. Welke beslissingen moet je nemen in deze crisistijd om de komende jaren minstens even succesvol te blijven? Uiteraard heb ik deskundige adviseurs en natuurlijk geven zij geen eenduidige adviezen. Hoe zeker kun je het onzekere maken? Is niet elk plan verouderd op het moment dat het zijn definitieve vorm heeft gekregen? In ieder geval kan het meestal naar de schroothoop als het uiteindelijk is geaccordeerd.
En toch... de keuze die ik, samen met mijn Raad van Bestuur, nú maak heeft wel consequenties stráks voor een miljarden omzet, voor miljoenen winst of verlies en voor de werkgelegenheid van duizenden medewerkers in zo'n honderd landen, terwijl wij maar nauwelijks met tien man zijn. Op zo'n dag heb ik behoefte aan een kort moment van bezinning. Ik ben geen soft type die dan zijn heil zoekt in allerlei quasi-spirituele rimram. Het leven moet voor mij tastbaar zijn, concreet en realistisch. Ik kan toch niet mijn tijd verdoen met interne bespiegelingen boven een zwetend vuurtje terwijl in de grote buitenwereld al zoveel van mijn beslissingen afhankelijk is? Ik ga lopen!

Ik geloof erin dat het mechanische eindeloze ritme van mijn benen rust brengt in mijn hoofd. Ik geloof dat de omgeving waarin ik wandel mij uitdaagt mijn vraagstukken steeds van nieuwe kanten te onderzoeken. Ik geloof dat het beste is om even uit de dagelijkse praktijk te stappen, en gebruik makend van een reeds geplande business-trip naar een onze buitenlandse vestigingen, om even rustig een ‘walkabout' te maken door de wildernis. Alleen de hitte en de droogte helpen mij al om uit mijn hoofd te komen; mijn hersenen koken, het denken stokt. Hier moet ik gebruik van maken. Met genoeg drinken in mijn rugzakje ga ik op pad.

Om vooral de eerste uren niet aan thuis en het werk te denken tel ik de rotsen, de "kopjes", die ik onderweg passeer. Voor ik het weet echter zit ik met mijn gedachten bij het financiële jaarverslag van de afgelopen periode en de prognoses voor het komend jaar. Als ik een smal eenplanks bruggetje over een beek in de diepte passeer, denk ik direct aan de politieke instabiliteit van een aantal bekende landen en de economische gevolgen daarvan voor onze onderneming. In een grote donderwolk die in de verte zich over de vlakte verplaatst, zie ik kansen en bedreigingen. Felle bliksemschichten scheuren mijn gedachten uiteen. Blij dat ik hier droog sta. Ik glimlach. Hoe nietig is de mens alleen in de natuur. Langzaam maar zeker krijgt een gedachte vorm in mijn hoofd. Die kant zouden we op kunnen...

En dan hoor ik de geluiden achter mij. Ik kijk om. Het zijn er maar drie en van deze afstand lijken ze vriendelijk en onschuldig. Ik verbeeld mij bijna dat ze spinnen. De soepele beweging van de spieren in hun poten. Die ingehouden dreiging van het roofdier. Ook dat is een behulpzaam beeld bij mijn prangende vragen. De middelste leeuw blijft staan en brult als een ware CEO van zijn roedel. De linker leeuwin begon te versnellen. De rechter volgt. Wat een prachtig sluiten van een val. Zo zou ik dat ook wel willen. Aan zulke belagers is geen ontkomen aan. Ik kijk om mij heen. Welk prooidier zouden ze op het oog hebben? Dan ren ik voor mijn leven! Walkabout, bezinning en spiritueel avontuur zijn vergeten. In flits besef ik dat mijn situatie nu niet zoveel anders is dan als CEO.

Waar moet ik heen? Hoe zal ik dit overleven? Klim in een boom! Welke boom. De enige die ik zie is een baobab, en heel ver weg. Zo'n kopje dan? Dat is de lievelingsplek van leeuwen om over de vlakte uit te kijken. Toeristen? In geen velden of wegen een mens te bekennen. Is dat niet juist altijd zo, als je ze nodig hebt!? Ik ren nog harder. Ik meen het droge geroffel van poten van mijn belagers op de grond achter mij te horen. Zal ik de volgende RvB-bijeenkomst halen? En dan is daar dat ravijn. Diep en breed. Hijgend kijk ik naar beneden. Is er... Dan zie ik mijn "vrienden" beneden: krokodillen! De bekken loom en verwachtingsvol wagenwijd op. Even voel ik mij opgejaagd door concurrenten uit west en oost. Vlak onder de rand zie ik een uitstekende wortel. Die ziet er stevig uit. Sterker dan de sterkste strohalm, aan welke ik mij ooit heb vast geklampt. Mijn laatste, mijn enige kans! Ik spring. Ik grijp. Beet! Daar hang ik. Boven mij hoor ik mannelijk gebrul. Ik voel de hete adem van twee leeuwinnen in mijn nek. Beneden is het stil. Geluidloos glijden ettelijke krokodillen in het water om zich bij hun concollega's onder aan de loodrechte rotswand te scharen.

Het grote wachten is begonnen. Dan zie ik vlak bij mij aan een verder verpieterde struik één grote
rode vrucht hangen, zo een als ik nog nooit ben tegen gekomen. Onwillekeurig grijpt mijn linkerhand. De rechterhand begint langzaam zijn vochtige greep te verliezen. Ik pluk. Mijn lippen sluiten zich om de zachte schil. Mijn tanden bijten. Zoet, koel, verfrissend en voedend vruchtvlees glijdt mijn mondholte binnen. Oh, wat een overheerlijke, bijna goddelijke vrucht...


- vrij naar een zen-verhaal - opnieuw verteld door Marcel van der Pol
foto's Marcel (Zuid-Afrika)